Let op: Deze factcheck is uitgevoerd op basis van de beschikbare informatie op de datum van publicatie. Lees hier over onze werkwijze.

Bewering

Eén op de twintig tienermeisjes zegt tegenwoordig transgender te zijn, in 2008 was dit nog één op de 2000.

Oordeel

Onnauwkeurig

Bron van de bewering

Op donderdag 24 maart was Amerikakenner en spreker Victor Vlam te gast in een uitzending van Ongehoord Nieuws. In het segment ‘Woke waanzin’ kwamen de onderwerpen culturele toe-eigening en transgenders ter sprake, waarbij Vlam de volgende uitspraak deed over Amerikaanse tienermeisjes:

“Inmiddels is het zo dat één op de twintig tienermeisjes transgender zegt te zijn. Dat was in 2008 één op de 2000.”

Het gesprek ging vervolgens verder over hormoontherapie en de mogelijke nadelige gevolgen hiervan voor (jonge) kinderen. In de uitzending zei Vlam dat de sterke stijging in 14 jaar erop duidt dat het hier om een modeverschijnsel gaat. Toen wij hem vroegen om toelichting was hij genuanceerder en zei hij:

“Er is voor deze enorme stijging geen eenduidige verklaring te geven. Je zou kunnen zeggen: de acceptatie van transgenders is toegenomen en daarom komen er meer uit de kast. Maar dan is de vraag waarom de stijging bij transgender meisjes zoveel groter is dan bij transgender jongens. Van tienermeisjes is bekend dat ze kampen met onzekerheid en soms psychische problemen. Ook is het een leeftijdscategorie waarop vrouwen erg beïnvloedbaar zijn. Een mogelijke verklaring is dat ze elkaar aansteken, dat het dus modieus is geworden.”

De feiten

Allereerst moet duidelijk gemaakt worden dat het hier gaat om cijfers uit de VS. De cijfers waar de bewering op is gebaseerd, komen uit de National College Health Assessment (NCHA), een enquête onder studenten die sinds 2000 twee keer per jaar wordt afgenomen door de American College Health Association (ACHA). In deze enquête worden studenten gevraagd naar hun gedrag en gezondheid.

Het meest recente rapport komt uit het najaar van 2021 [pdf]. Hierin geeft 4,4% van de studenten aan ‘Transgender/Gender Non-conforming (TGNC)’ te zijn. Onder bachelorstudenten (undergraduates) is dit aandeel 4,9% [pdf].

Waarschijnlijk is dit de één op de twintig die Vlam bedoelde. In de enquête uit 2008 gaf 0,2% aan zich als transgender te identificeren [pdf]. Dit is een stuk lager dan de 4,9% uit 2021, maar nog wel substantieel groter dan de beweerde één op 2000. Waar komt dat getal dan vandaan?

Sinds de start in 2000 is de NCHA-enquête twee keer herzien. De laatste herziening was in het najaar van 2019. Deze herziening ging voor een groot deel over de manier waarop om wordt gegaan met geslacht en sekse van de respondenten. Op pagina 2 van het verslag uit 2021 wordt de volgende uitleg gegeven:

“The number of TGNC students in our samples has been increasing over the years. Between 2008 and 2015, the number of students identifying as TGNC was very small (less than 0.05%). We’ve learned over the years that gender identity is complex and fluid. To better capture this complexity, we began asking separate questions about sex at birth and gender identity in Fall 2015. Now TGNC students tend to represent 3‐4% of the overall
sample.”

Dit is waarschijnlijk waar de genoemde één op 2000 vandaan komt (0,05%). De stijging van één op de 2000 naar één op de 20 komt dus uit een combinatie van de cijfers uit de bovenstaande uitleg met de cijfers van de uitslag van de enquête onder bachelorstudenten uit 2021. Deze stijging is benoemd in verscheidene Amerikaanse media, zoals in dit artikel van The Week.

Waarom is deze bewering onnauwkeurig?

Hoewel de één op 2000 en één op 20 inderdaad na wat zoekwerk terug te vinden zijn in de enquête, zijn er twee belangrijke redenen waarom dit de bewering niet ondersteunt.

Ten eerste is er geen sprake van een eerlijke vergelijking tussen 2008 en 2021. Zo wordt er voor 2008 gekozen voor de 0,05% uit de verklaring van de herziening uit 2019 ipv de 0,2% die uit de daadwerkelijke enquête-uitslag van dat jaar kwam. Voor 2021 wordt niet het getal van de verklaring genomen maar wordt er juist wél gekozen voor de uitslag van de enquête, maar wel die van alleen de bachelorstudenten. Maar goed, of het nu gaat om 0,05% of 0,2% in 2008 en om 3-4% of 4,9% in 2021, er lijkt wel degelijk sprake te zijn van een forse toename in de afgelopen 14 jaar. Hoe dit komt legt ACHA zelf voor een deel uit in de bovenstaande verklaring over de herziening in 2019.

De manier waarop het ACHA de vragen over gender en sekse stelt is veranderd tussen 2008 en nu. Waar het in 2008 ging om één vraag, zijn dit er nu drie die het gender van de respondent bevragen. In de enquête van 2008 stond alleen de vraag ‘What is your gender?’ waarbij man/vrouw/transgender kon worden ingevuld. In de herziene versie wordt gevraagd naar 1) het geslacht dat werd aangewezen bij de geboorte, 2) of de student zich identificeert als transgender en 3) met welke genderidentiteit de student zichzelf identificeert. Wanneer er op de tweede vraag “JA” wordt geantwoord en/of het aangewezen geslacht bij de geboorte uit vraag 1 niet overeenkomt met de genderidentiteit die gekozen is in vraag 3, valt de student onder Transgender/Gender Non-conforming.

Hieronder vallen dus ook studenten die zich zowel man als vrouw of noch man noch vrouw voelen of zich op een andere manier niet totaal identificeren met het geslacht dat hen bij de geboorte werd toegewezen. Dit is een veel bredere definitie dan in 2008 werd gehanteerd en de cijfers zijn daarom niet te vergelijken. Het ACHA zelf raadt het dan ook sterk af de verschillende versies van de enquête te vergelijken. Een eerlijkere vergelijking zou zijn tussen de 0,2% die in 2008 zei transgender te zijn en de studenten die “JA” hebben geantwoord op de vraag of zij zichzelf als transgender identificeren in 2021. Dan zien we een toename van 0,2% in 2008 naar 2,7% in 2021, nog steeds een forse stijging maar al veel minder dan oorspronkelijk werd beweerd.

Ten tweede gaan deze data niet bepaald over tienermeisjes, zoals werd beweerd. Jongens en meisjes (zoals bij de geboorte toegewezen) zitten samen in deze data. We kunnen dit enigszins splitsen met behulp van de ruwe data van de enquête uit 2021. Van de 14.221 studenten die bij de geboorte het geslacht vrouw kregen toegewezen, vielen er 854 in de categorie Transgender/Gender Non-conforming, ongeveer 6%. Voor jongens waren dit er 297 van de 9.298, ongeveer 3,2%. Er lijken dus inderdaad meer ‘meisjes’ te zijn die in de TGNC-categorie vallen dan ‘jongens’.

Een groter probleem is dat deze data gaan over studenten, waarbij de jongste groep 18 jaar is en de oudste groep 41 en ouder. Bijna de helft hiervan (45%) bestaat uit 18- en 19-jarigen, maar het is niet correct om deze groep als totaal aan te duiden als ‘tienermeisjes’. Zeker wanneer het gaat om hormoontherapie en de mogelijke schadelijke gevolgen daarvan voor jonge kinderen en kinderen in de puberteit, is de groep studenten die vertegenwoordigd zijn in deze enquête niet representatief.

Een andere optie is om het percentage transgenders onder jongeren te schatten aan de hand van wiskundige modellen. Het Williams Institute in Amerika schatte in een artikel uit 2017 [pdf] dat het percentage transgenders in Amerika onder volwassenen ongeveer 0,6% is, gebaseerd op data uit enquêtes. Voor de leeftijdsgroep 13-17 jaar hebben ze geen data, maar dit schatten ze aan de hand van modellen die gebaseerd zijn op data van volwassenen. Zij schatten het percentage transgenders hoger in voor de jongere leeftijdsgroep, op ongeveer 0,7%. Wel zeggen ze hierbij dat deze schatting alleen accuraat is als er in deze leeftijdsgroep geen sprake is van een extra hoge stijging ten opzichte van de groep 18-25 jaar, maar dat is nou net wat we willen weten.

Ook vermelden zij dat ander onderzoek percentages vond tussen de 1,3 en 3,2%. De schatting van 0,6% van het Williams Institute verschilt sterk van deze 1,3 en 3,2% en nog meer van de eerder gevonden 4,9%. Hoe het kan dat al deze percentages zo van elkaar verschillen wordt duidelijk aan de hand van de situatie in Nederland en heeft te maken met hoe breed de definitie van transgender wordt genomen.

De bovenstaande problemen geven aan dat de data uit de enquête de bewering niet goed ondersteunen, maar dit betekent niet automatisch dat de bewering onwaar is. Het zou kunnen kloppen dat één op de twintig tienermeisjes inderdaad zegt transgender te zijn, maar voor kinderen en tieners zijn hier geen betrouwbare cijfers voor te vinden, omdat vergelijkbare grootschalige enquêtes hierover onder die leeftijdsgroep niet worden afgenomen. Er lijkt ook wel degelijk sprake te zijn van een stijging ten opzichte van 2008, maar hoe groot die stijging is, is aan de hand van de bekende cijfers niet te zeggen.

Transgenders in Nederland

Tot slot is het nog interessant om te kijken naar de situatie in Nederland, aangezien het bovenstaande over de VS gaat. Wanneer we zoeken naar het percentage transgenders in Nederland, komen al snel twee getallen naar voren: 0,6-0,7% en 3,9%. Deze getallen lopen net als in Amerika sterk uiteen maar zijn gek genoeg afkomstig uit hetzelfde artikel van Kuyper & Wijsen uit 2014. Mannen en vrouwen (zoals bij de geboorte geregistreerd) tussen de 15 en 70 jaar gaven in dit onderzoek op een schaal van 1 tot 5 aan in hoeverre zij zich identificeren als man en als vrouw. Iemand die geboren is als man en 5-1 scoort voelt zich bijvoorbeeld helemaal een man en helemaal niet een vrouw.

Wanneer iemand hoger scoorde voor het andere geslacht dan dat wat bij de geboorte was geregistreerd, werd dit geregistreerd als een andere genderidentiteit dan bij de geboorte. Dit was het geval voor 1,1% van de mannen en 0,8% van de vrouwen (geslacht bij geboorte). De 95% betrouwbaarheidsintervallen waren respectievelijk 0,8-1,4% en 0,5-1,1% voor mannen en vrouwen. Dit is belangrijk, omdat het gemiddelde van de ondergrenzen van deze intervallen tussen mannen en vrouwen uitkomt op 0,65% en dat is de 0,6-0,7% die wordt aangehaald als het geschatte percentage transgenders in Nederland. Dit is dus eigenlijk een ondergrens van het aantal mensen dat zich niet identificeert met het geboortegeslacht: tenminste 0,6-0,7% van de populatie. Dit komt overeen met het eerder genoemde geschatte percentage van het Williams Institute in Amerika.

De 3,9% die vaak genoemd wordt gaat niet over de mensen die zich niet identificeren met hun geboortegeslacht. Dit wordt door sommige bronnen foutief zo geïnterpreteerd, zoals in dit rapport van Movisie uit 2018 [pdf]. De 3,9% is het gemiddelde tussen mannen en vrouwen die zich evenveel man als vrouw voelen. Of dat nou allebei helemaal niet, allebei een beetje of allebei helemaal wel is. Zij hebben dan een ambivalente genderidentiteit, maar het is niet per se zo dat zij zich niet identificeren met hun geboortegeslacht. Zo kan iemand zich bijvoorbeeld compleet man én compleet vrouw voelen.

Het lastige aan deze cijfers is dat de percentages afhankelijk zijn van welke definitie je aanhoudt. Als we transgenders zien als de groep mensen die zich meer identificeert met het andere geslacht dan met het geboortegeslacht, dan komen we uit op de eerder genoemde 0,6-0,7%. Nemen we ook de mensen mee die zich identificeren als zowel man als vrouw of juist als geen van beiden, dan wordt die groep aanzienlijk groter en zit je eerder tussen de 4 en 5%. Kiezen we iedereen die zich niet compleet alleen het geboortegeslacht voelt (een score van 5-1) dan spreken we over ongeveer 40% van de bevolking.

Ook in Nederland zijn er voor tieners lastig cijfers te vinden. Een onderzoek uit 2016 vond dat het percentage transgenders op middelbare scholen ongeveer 1% van de leerlingen is (1,1% in 2014 en 0,9% in 2016). Ook hier ligt het weer aan de gebruikte definitie: dit zijn de leerlingen die zich niet identificeren met het geboortegeslacht maar wel met het andere geslacht. Leerlingen die zich identificeren met beide geslachten of juist geen van beide zitten bij de overige 99% inbegrepen.

Conclusie

Er zijn geen harde cijfers voor het percentage tieners dat zegt transgender te zijn. Grootschalig onderzoek hiernaar onder deze leeftijdsgroep is (nog) niet gedaan. De cijfers die beschikbaar zijn komen uit enquêtes onder volwassenen en lopen sterk uiteen, afhankelijk van welke definitie van transgender er wordt gebruikt.

De beweerde één op de twintig is een extrapolatie van data van Amerikaanse studenten en de één op 2000 uit 2008 kan hier niet betrouwbaar mee worden vergeleken, omdat het hier om een andere definitie van transgender ging. Het zou kunnen dat cijfers onder tieners vergelijkbaar zijn met die van studenten, maar hier is geen hard bewijs voor. Een stijging sinds 2008 is aannemelijk, maar hoe groot deze precies is, is niet met zekerheid te zeggen.

Bronnen

IMG_8381

Jord van Beek

MSc

Redacteur voor Nieuwscheckers
Profiel-pagina