Alexander Pechtold (D66) is positief over de toename van het aantal migrantenkinderen in het hoger onderwijs. Op 28 februari zei hij bij Pauw & Jinek dat hun aantal in het hoger onderwijs in 10 tot 20 jaar zelfs is verdubbeld. Wie bedoelt hij hier precies mee? En klopt zijn uitspraak?
Let op: Deze factcheck is uitgevoerd op basis van de beschikbare informatie op de datum van publicatie. Lees hier over onze werkwijze.
D66 baseert de verdubbeling op het CBS-rapport van Robin Fransman. Fransman heeft gekeken naar het opleidingsniveau van verschillende niet-westerse bevolkingsgroepen in Nederland: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. En die gegevens bevestigen het positieve beeld van Pechtold. Volgens de grafiek waren er in 1995/96 bijna vierduizend niet-westerse eerstejaarsstudenten aan het hbo en de universiteit. In 2015/16 waren dat er al bijna tienduizend, ruim het dubbele.
In de grafiek van Fransman is er een kleine dip te zien ten opzichte van de voorgaande jaren. In 2014/15 waren er namelijk nog meer dan tienduizend niet-westerse eerstejaarsstudenten.
Het is onduidelijk waarom de overige niet-westerse bevolkingsgroepen niet zijn opgenomen in de grafiek, aangezien hier wel cijfers van bekend zijn. Het totale aantal niet-westerse eerstejaarsstudenten per jaar ligt namelijk hoger dan in de grafiek van Fransman. Maar de dip is ook duidelijker te zien.
Volgens Fransman komt deze daling door de invoering van het sociaal leenstelsel. De dip is ook terug te zien in het Jaarrapport Integratie 2016, waarin dezelfde bevolkingsgroepen worden gebruikt als in het rapport van Fransman.
In 2013/14 was het instroompercentage [[‘De gemiddelde instroompercentages geven weer welk deel van de bevolking op enige leeftijd begint aan een opleiding in het hoger onderwijs. Het betreft het aandeel personen dat in het hoger onderwijs instroomt, berekend op basis van de leeftijdgegevens van één jaar; het is dus een fictief cohort. De percentages zijn gecorrigeerd voor de omvang van de diverse leeftijdsgroepen in de bevolking. De instroompercentages zijn berekend door het aantal eerste- jaarsstudenten per leeftijd te delen door van elke onderscheiden groep het bevolkingsaantal van die leeftijd. De som van de quotiënten geeft weer welk deel van de bevolking van die groep op enige leeftijd is ingestroomd in het hoger onderwijs.’ (CBS, Jaarrapport Integratie, p. 161 (pdf) ]]in het hoger onderwijs van niet-westerse studenten 55 procent, in 2015/16 daalde dat naar 47 procent. Hetzelfde geldt voor Nederlandse studenten. Dat is van 63 gedaald naar 56 procent.
Opvallend is dat het percentage van het totale aantal niet-westerse en van Nederlandse studenten in het hoger onderwijs niet ver uit elkaar liggen. Dat is een goed teken voor de integratie van migrantenkinderen in het hoger onderwijs.
Maar als er de afgelopen twintig jaar ook meer migrantenkinderen bij zijn gekomen, is die verdubbeling helemaal niet zo speciaal. In 2016 waren er 1,3 keer meer migrantenkinderen van 18 jaar uit de bovengenoemde bevolkingsgroepen dan in 1996. En met de overige niet-westerse 18-jarige migrantenkinderen ook meegerekend is dat 1,7 keer zoveel. Dat betekent dat in twintig jaar zowel de instroom van migrantenkinderen in het hoger onderwijs als het aantal migrantenkinderen zelf is gegroeid.
Conclusie
Pechtolds uitspraak is feitelijk juist. Het absolute aantal migrantenkinderen in het hoger onderwijs is inderdaad zelfs meer dan verdubbeld, maar het is belangrijk om de toename van migrantenkinderen in totaal ook mee te nemen. Volgens de cijfers gaat het goed met de integratie in het hoger onderwijs, maar is de groei niet zo spectaculair als Pechtold doet voorkomen.