“Baby met laag geboortegewicht sport later relatief weinig,” kopte nu.nl op 2 september 2016. Uit Brits onderzoek is naar voren gekomen dat deze baby’s op volwassen leeftijd bijna twee keer zo weinig sporten als volwassenen met een normaal of hoger geboortegewicht. Volgens hoofdonderzoeker Ahmed Elhakeem is het de hoogste tijd om deze lichtgewichten eens extra aan te moedigen om meer aan lichaamsbeweging te doen, zodat zij ook van de gezondheidsvoordelen genieten. Hoewel de relatie “laag geboortegewicht” en “weinig sporten” nogal at random klinkt, ontdekte Nieuwscheckers dat dit nieuws best wel eens kan kloppen.

Let op: Deze factcheck is uitgevoerd op basis van de beschikbare informatie op de datum van publicatie. Lees hier over onze werkwijze.

Behalve op nu.nl verschijnt het bericht op de gezondheidswebsites babyenkind.nl en nationalezorggids.nl, die beide verwijzen naar nu.nl.

Waar komt het nieuws vandaan?

Op 2 september publiceert New Scientist een bericht onder de kop “People born underweight do less excercise throughout their lives.” Onderzoek van University College London zou dit uitwijzen. De onderzoekers kwamen tot hun bevindingen na een follow-up studie met bijna 3000 Britten, geboren in 1946. Op verschillende momenten in hun leven, tot op 68-jarige leeftijd, hebben zij vragenlijsten ingevuld. Hierin werd hen onder andere gevraagd hoe vaak ze precies sportten. Ten behoeve van het onderzoek maakte de docent lichamelijke opvoeding tijdens de middelbareschooltijd al aantekeningen over de sportprestaties van de onderzochte Britten.

De cijfers lijken er niet om te liegen: de categorie “geboortegewicht lager dan 2,5 kilo” (officieel is dat te laag, en niet “laag” zoals in de kop van het artikel staat) presteerde op school al bijna twee keer zo vaak “onder gemiddeld” tijdens de gymlessen en later sportten ze gemiddeld 1,78 keer minder dan de groep met een normaal of hoger geboortegewicht. Conclusie: als je geboren wordt met een te laag geboortegewicht, ben je minder sportief en ben je er ook minder goed in. Bovendien, concludeerden de onderzoekers, had de groep lichtgewichten op latere leeftijd minder plezier in sport.

De oorzaak van dat gebrek aan plezier ligt volgens Elhakeem in de lagere prestaties tijdens de gymles op school. In eerder onderzoek – Brustad, Babkes & Smith (2001) – is inderdaad al vastgesteld dat de mate van prestatie inderdaad van invloed is op het welbevinden van mensen tijdens sport. Positieve ervaring tijdens schoolgym verhoogt je intrinsieke motivatie, waardoor de kansen groter worden dat je gedurende de rest van je leven aan sport blijft doen. Dat mensen met een laag geboortegewicht later minder aan lichaamsbeweging doen, klinkt als we deze redenatie volgen eigenlijk helemaal niet zo gek.

Maar klopt het nieuws ook?

“De wetenschappers kunnen alleen nog gissen naar het verband tussen geboortegewicht en lichaamsbeweging”, valt te lezen in het artikel op nu.nl. Daarnaast verwijst Elhakeem naar een tiental oudere onderzoeken waar compleet andere resultaten uit zijn gerold: van totaal geen relatie tussen geboortegewicht en sportgedrag tot een redelijk grote relatie tussen de twee variabelen. Genoeg reden voor Nieuwscheckers om de geldigheid van het nieuwsbericht en het onderzoek in twijfel te trekken.

We benaderen dr. Frank van den Dungen, neonatoloog (geneeskundige voor vroeggeboren of zieke zuigelingen) op het VUMC. Hij durft geen antwoord te geven op de vraag over de relatie tussen een laag geboortegewicht en minder sporten. Ook Luc van Loon, hoogleraar sportwetenschappen aan het Maastricht UMC, kan ons niks vertellen. “Dit is puur epidemiologie.”

Epidemiologie, dat is de wetenschappelijke discipline die het vóórkomen en de verspreiding van ziekten en gezondheidsindicatoren in menselijke populaties bestudeert, in relatie met de factoren die daarop van invloed zijn. We spreken met Frits Rosendaal, hoogleraar klinische epidemiologie aan het LUMC. Op het net nieuwsbericht zelf valt volgens hem niet veel aan te merken: “Ik vind het verslag wel een genuanceerde weergave van het onderzoek: de onderzoekers claimen geen causaliteit en de verslaggever ook niet. Ook interpreteert hij de hoofduitkomsten correct: de lichtgewichten presteerden minder goed op schoolgym en sportten later minder.”

Wel heeft Rosendaal een opmerking over de berichtgeving van de cijfers: “De journalist heeft de getallen door elkaar gehaald: hij schrijft dat mensen met een laag geboortegewicht 1,9 minder aan sport doen dan de andere groepen, terwijl dit gaat over het cijfer van de prestaties op school. In plaats van die 1,9 had hier beter 1,78 kunnen staan, het gecorrigeerde cijfer binnen het onderzoek.”

Goed, op het onderzoek en het nieuws valt –op die vergissing in de cijfers na-  volgens Rosendaal niet veel aan te merken. Maar hoe zit het dan met de causaliteit? Beïnvloedt je geboortegewicht definitief je sportgedrag, of is er iets anders aan de hand? Rosendaal: “Causaliteit is altijd een probleem bij observationeel onderzoek, want er kunnen achterliggende factoren zijn die samenhangen met de determinant (hier laag gewicht) en de uitkomst (hier minder sporten). Dat kan hier natuurlijk ook best, bijvoorbeeld dat het allemaal moeders waren die zich te pletter rookten en dronken tijdens de zwangerschap. Dat levert kleine kindjes op en die zullen daarna misschien ook geen opvoeding genieten waarin sport gestimuleerd wordt.” Maar deze kanttekening betekent volgens Rosendaal absoluut niet dat de relatie niet bestaat: “De conclusie dat kinderen met een laag geboortegewicht weinig sporten, en dus een duwtje in de rug mogen krijgen, past zowel bij een causale als niet-causale associatie.”

Dus?

Na bestudering van het onderzoek en gesproken te hebben met een epidemiologisch expert kunnen wij niet anders dan onze twijfels over het nieuwsbericht en het onderzoek intrekken. Ja, Dennis Rijnvis, schrijver van het artikel op nu.nl, heeft de kop verkeerd overgenomen: een laag geboortegewicht is niet hetzelfde als een té laag geboortegewicht. En ja, hij heeft ook de cijfers niet helemaal correct overgenomen. Maar de strekking van het verhaal is een correcte interpretatie van het onderzoek. Voor het totaalplaatje zoeken we toch nog even contact met de journalist. “Om te bepalen of een onderzoek geschikt is voor journalistieke doeleinden, kijk ik altijd in wat voor blad het staat, in dit geval ging het om een gerenommeerd tijdschrift. Nee, ik lees niet het hele onderzoek door, meestal bestudeer ik alleen de conclusie. Met een beetje gezond verstand kom je vaak wel op een juist oordeel over de betrouwbaarheid van een onderzoek.” En dat zijn eigenlijk exact dezelfde woorden waarmee Rosendaal zijn verhaal afsluit: “De journalist moet kijken of datgene wat gepubliceerd wordt een beetje plausibel is. Hoe bepaal je dat? Je kijkt of het gaat om een redelijk tijdschrift (was in dit geval zo), je kijkt of de hypothese en uitleg plausibel zijn (is ook zo) en of het onderzoek voldoet aan normen van kwaliteit en kwantiteit (en dat is ook zo).” Sorry voor ons lakende vertrouwen, Dennis!

Foto: Frank Guido (Flickr, CC BY-NC 2.0)

Placeholder-female-2x

Thomas de Lange

Student Master Journalistiek en Nieuwe Media (2016-2017)

Profiel-pagina
Placeholder-female-2x

Nicky Terink

Student Master Journalistiek en Nieuwe Media (2016-2017)

Profiel-pagina